Verminderen van suïcidaliteit

Verminderen van suïcidaliteit

Recensie

Door Carla Rus

In: Maandblad voor de Geestelijke Gezondheidszorg, nr. 4, pp. 362-364. 2008.

Aan een zelfdoding gaan vaak jaren van ernstig lijden vooraf. Een zelfdoding raakt de omgeving van het slachtoffer diep en meestal levenslang. Het aantal zelfdodingen onder de bevolking wordt beschouwd als de graadmeter van geestelijke volksgezondheid.
In 2005 pleegden in Nederland 1572 mensen suïcide. Dat is bijna twee keer zoveel als het aantal verkeersslachtoffers. Toch is de politiek tot nu toe niet te porren geweest voor het 'Nationaal Suïcidepreventieplan' waar de Vereniging van Nabestaanden,  de Ivonne van de Ven Stichting en deskundigen al geruime tijd voor pleiten. Zou dat komen doordat het relatief aantal zelfdodingen in Nederland lager is dan in andere Europese landen? Of denken politici nog altijd dat suïcide een eigen keuze is? Hoe dan ook, het advies dat de Gezondheidsraad uitbracht in 1986 en de discussienota Suïcidepreventie (1989) zijn nooit vertaald in een actieplan met toetsbare doelstellingen. Nu ligt er een nieuw rapport, geschreven in opdracht van de minister van Volksgezondheid. Daarin wordt terecht gesteld dat suïcidepreventie niet alleen de GGZ, maar de hele samenleving aangaat.Recensie Boek Verminderen van suïcidaliteit

Achtergronden suïcidaliteit
Het eerste deel van dit rapport presenteert de bevindingen van verschillende onderzoeken. Zo gaat het over de achtergronden van ‘suïcidaliteit’ (het hele spectrum van suïcidale gedachten, plannen en pogingen tot daadwerkelijke zelfdoding) en geeft het cijfers over suïcide en ‘parasuïcide’ (suïcidepogingen). Ook beschrijft het  risicofactoren en risicogroepen – bijvoorbeeld mensen die lijden aan een depressie of schizofrenie, mensen die verslaafd zijn, bepaalde groepen allochtonen (zo doen hindoestaanse en Turkse jonge vrouwen in de regio Den Haag vijf keer zo vaak een suïcidepoging als vergelijkbare bevolkingsgroepen). Daarnaast zijn er ook beschermende factoren, zoals een stevig sociaal netwerk. Tot slot bespreekt dit deel verschillende benaderingswijzen om suïcidaliteit te verminderen en het doet aanbevelingen.
Deel 2 gaat na welke taken er bij suïcidepreventie zijn weggelegd voor maatschappelijke sectoren, zoals het verbeteren van de opvang na suïcidepogingen in algemene ziekenhuizen, en de overheid (lokaal en nationaal). Zulke vragen kwamen nauwelijks aan bod in het Advies van de Gezondheidsraad uit 1986: daarin domineerde de wetenschappelijke rationaliteit en ging het nauwelijks over de manier waarop de aanbevelingen gerealiseerd moesten worden. Dit nieuwe advies daarentegen doet niet alleen negen glasheldere beleidsaanbevelingen, maar geeft ook voor elk daarvan duidelijk aan wie welke maatregelen moet nemen, hoe deze geëvalueerd zouden kunnen worden, welke kosten daaraan verbonden zijn en hoe die kunnen worden gedekt.

Niet alleen de GGZ
Naarmate het rapport vordert, wordt duidelijk waarom suïcidepreventie niet alleen een taak is van de GGZ. Denk bijvoorbeeld aan de spoorwegen: daar vinden elk jaar 190 zelfdodingen plaats. Machinisten kunnen daardoor ernstig getraumatiseerd raken en het vervoer wordt gestremd. Denk ook aan het gebrek aan beveiliging bij hoge gebouwen en aan de vrije beschikbaarheid van middelen bij de drogist en in de levensmiddelenbranche. Of aan het onderwijs: ieder jaar plegen zo’n vijftig jongeren suïcide, ruim 11% van de elf tot zeventienjarigen heeft in ‘het afgelopen halfjaar’ erover dacht een einde aan zijn leven te maken en 6,6% deed een suïcidepoging of verwondde zichzelf opzettelijk.
Van de bijna zestienhonderd Nederlanders die in de loop van een jaar suïcide plegen, zijn slechts zo’n zeshonderd op dat moment in zorg. Wat de overige duizend betreft, tasten we in het duister over de vraag of ze leden aan een behandelbare psychische  stoornis en of ze daarvoor ooit hulp ontvingen. Wel weten we dat de helft van alle suïcidanten in de maand voor hun daad nog bij hun huisarts zijn geweest. Deze was in slechts 6% van de gevallen op de hoogte van de suïcidaliteit van de patiënt. Hoeveel andere mensen in de omgeving van de suïcidant wisten van diens suïcidaliteit? Weinigen waarschijnlijk. Er rust immers nog steeds een taboe op. Praten over suïcidaliteit roept bovendien machteloosheid op: mensen zijn bang dat ze moeten ingrijpen, en daarmee de autonomie van de ander moeten schaden.
Deze aarzelingen leven niet alleen bij gewone burgers, maar ook bij professionals. Vandaar een van de aanbevelingen in dit rapport: huisartsen, psychiaters, GZ-psychologen, verpleegkundigen en maatschappelijk werkenden in opleiding moeten worden getraind in specifieke gespreksvaardigheden voor het omgaan met suïcidale mensen. Wat de  instellingen betreft, pleit dit rapport voor een landelijke richtlijn suïcidaliteit en voor het formuleren van prestatie-indicatoren voor het voorkomen van suïcide en het opvangen van mensen die een poging hebben gedaan – of hun nabestaanden. Daarnaast besteden de auteurs aandacht aan preventieve zelfhulp, onder meer met behulp van nieuwe media zoals het internet.

Overheidsregie 
Dit rapport is heel sterk waar het pleit voor het krachtig bestrijden van suïcidaliteit (een vermindering van 10% in vijf jaar) door samenwerking tussen maatschappelijke actoren, onder regie van de overheid. Het ziet niet alleen een taak weggelegd voor de GGZ, maar ook voor de eerste lijn, de ziekenhuizen en de openbare gezondheidszorg (OGZ). Zo'n samenwerking vereist een zekere mate van consensus. Om die te bereiken moet daarom naar mijn idee nog enig voorwerk worden verricht. Zo is de inspectie, gestimuleerd door onderzoekers, voortvarend aan de slag gegaan met 'systematische risicotaxatie suïcide', maar wordt daar in de GGZ nog over gediscussieerd.
Ook over het aantal suïcidepogingen per jaar is geen overeenstemming. Zo gaat dit rapport uit van 94.000 suïcidepogingen per jaar, een cijfer dat de schrijvers ontlenen aan het Nemesis-onderzoek, dat weer gebaseerd is op zelfrapportage. Epidemiologen die ik sprak, noemen dit cijfer echter een 'slag in de lucht'; volgens hun onderzoek (in de OGZ) worden er in Nederland jaarlijks 'slechts' tot dertigduizend pogingen gedaan.
Op deze puntjes na, is dit rapport een toonbeeld van doordachtheid en helderheid. Als het de Nederlandse overheid menens is om het aantal suïcides te verminderen, doet ze er goed aan, dit rapport integraal te accepteren en de relatief bescheiden middelen voor de verschillende projecten rond te krijgen. Ze ondertekende in 2005 immers het Green Paper van de Europese Commissie, waarin lidstaten beloven om zich tot 2010 sterk te maken voor het voorkomen van psychische problemen en suïcide.

M. Bool (red.) (2007)
Verminderen van suïcidaliteit
Beleidsadvies. Actualisering van het Advies inzake Suïcide (Gezondheidsraad, 1986).
Utrecht, Trimbos-instituut, 206 p, € 22,00.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *