De gespannen verhouding tussen reguliere en alternatieve hulpverlening

De gespannen verhouding tussen reguliere en alternatieve hulpverlening

Door Carla Rus, psychiater

Psychosociale Courant, nr. 52, 2004

Inleiding
Als psychiater die altijd in de reguliere GGZ heeft gewerkt, maar ook graag gebruik heeft gemaakt van methodieken uit het alternatieve circuit, heb ik vaak met verwondering gekeken naar de gespannen verhouding tussen die twee.
Globaal zou je kunnen zeggen, dat de reguliere hulpverlening met minachting en argwaan naar de alternatieven kijken. En dat de alternatieven de regulieren verwijten dat zij kortzichtig en conservatief zijn.
Bij het spanningsveld spelen verschillende factoren een rol. Aan de hand van mijn eigen ervaringen, zowel als arts/psychiater als patiënt, wil ik deze factoren de revue laten passeren.

Identiteit- en status kwesties
Toen ik in de jaren 80 bij het Riagg Arnhem (momenteel De Gelderse Roos geheten) coördinator werd van de implementatie van Vrouwenhulpverlening in het reguliere circuit, stuitte ik zowel intern als bij het alternatieve circuit op grote aarzelingen. Hoewel de alternatieven het aan de ene kant als een grote erkenning opvatten dat ik als psychiater van het reguliere circuit bij hen te raden ging en me de door hen liet bijscholen in hun methodieken, keken ze tegelijkertijd met argwaan naar wat ik er vervolgens mee ging doen. Zo hield ik in 1983 een lezing voor de Nederlandse Vereniging voor Groepspsychotherapie over een onderzoek dat ik bij de RUL deed naar een vrouwengroep die ik samen met een collega leidde, en had hierbij vrouwen uit het alternatieve circuit uitgenodigd. De schok was groot toen ik door die leuke, in tuinbroeken gehulde feministes werd uitgehoond. Ik had namelijk in mijn lezing een poging gedaan om een brug te slaan tussen het reguliere en het alternatieve circuit wat onder andere tot uitdrukking kwam in het gebruik van terminologie uit zowel de Groepspsychotherapie en de psychiatrie, als uit de vrouwenhulpverlening uit het alternatieve circuit. De hoon die mij te beurt viel, betrof vooral het gegeven 'waarom ik het nodig had' om gebruik te maken van zulke dure termen. Ik was me op dat moment echter van geen kwaad bewust, en was nog te naïef om door te hebben dat mijn goedbedoelde uitleg van psychiatrische termen, denigrerend over kon komen op sommige mensen. Gelukkig dat de vrouwen uit het alternatieve circuit, die mij beter kenden, het voor me opnamen en me tot steun werden bij de implementatie van hun methodieken binnen de GGZ. Maar ook bij hen bleef ik de huiver voelen, dat ik er met hun kennis van doorging, het verhaspelde met de kennis uit die afschuwelijke psychiatrie, en zo aan de poten van hun bijzondere identiteit knaagde.

De gespanning verhouding tussen regulier en alternatief

Ook binnen het reguliere circuit stuitte ik op verzet. Met een clubje van vier vrouwen deden we onderzoek naar vrouwenhulpverlenings-methodieken in het alternatieve circuit, schreven er vervolgens een lijvig rapport over, en hadden daarna een jaar of twee om het geheel met die van de reguliere zorg te integreren. Nou, nou, dat laatste proces was niet mis. Vooral de mannelijke psychiaters die veel waarde aan hun status hechtten, pleegden intellectueel verzet waarmee zij ons het gevoel opdrongen besmet te zijn door een minderwaardig ras. Met dure termen uit de geneeskunde en de psychoanalyse, rationalisereerden zij zonder reserve hun angst voor verandering en statusverlies weg. Maar wij waren - aangestoken door onze alternatieve zusters - fiere feministen geworden, die de tegenstanders met hun eigen argumenten bestreden. En omdat onze (mannelijke!) directeur vierkant achter ons stond, konden wij uiteindelijk daadwerkelijk beleid maken en kregen we zelfs de meesten van onze mannelijke collega's aan onze kant.

Eigen ervaring
Toen kwam de tijd dat ik kinderen kreeg (1986) en om mijn nieuwe identiteit als moeder en tegelijkertijd psychiater, steviger gestalte te geven, ging ik bij een filosoof uit het alternatieve circuit in therapie die gebruikmaakte van methodieken uit de bioenergenetica. Ik had tijdens mijn opleiding tot psychiater natuurlijk al een leertherapie gehad, maar het leven gaat door, en dan komen er weer andere delen van je persoonlijkheid voor het voetlicht.
De therapie beviel goed, met name dat je via lichaamsgerichte therapie bepaalde weerstanden gemakkelijker kon bewerken en je minder de kans kreeg om pijn en kwetsbaarheid weg te rationaliseren, sprak me aan. Het sprak me dermate aan, dat ik er daarna een opleiding in deed. Na deze opleiding wilde ik mijn nieuw verworven kennis natuurlijk in mijn praktijk bij het Riagg gebruiken. De directeur en ook mijn teamleider stonden weer aan mijn kant, en al snel had ik in mijn kamer niet alleen een bureau en een 'zitje' voor de gesprekstherapie, maar ook: een mooi beklede matras, kussens en een paar grote schuimrubber blokken. Het werk kon beginnen!
Ik genoot van dit werk, hoewel het af en toe moeilijk was om lichaamsgerichte methodieken, gesprekstechnieken en met name de medicamenteuze therapie in één therapie te integreren, zeker wanneer het in één sessie plaatsvond. Maar dat was niet het grootste probleem. Dat waren een aantal van m'n collega's. Niet het feit dat ze een beetje lacherig deden over mijn matras en mijn kussens stoorde mij, maar het feit dat ze met de mond het paradigma1 van de samenhang tussen lichaam en geest beleden, maar dat ze dit in de praktijk voor een psychiater slechts gelegitimeerd vonden, als het de combinatie van gesprekstherapie en medicamenteuze therapie betrof. Toen kwam mijn directeur met het idee om een landelijk congres te houden over lichaamsgerichte therapieën, en daarbij diverse alternatieve therapeuten voor een lezing uit te nodigen. Ik bewonder die man achteraf nog steeds om zijn moed. Het congres werd een succes: de zaal zat vol hulpverleners uit het hele land, de lezingen waren inspirerend en de discussies levendig. Er was weer een grote hobbel genomen.


1Algemeen kader van de theorievorming van een bepaalde wetenschap in een bepaalde periode

Interne cohesie en gemeenschappelijke vijand
Omdat ik mij steeds verder verdiepte in methodieken uit de vrouwenhulpverlening en ik me tevens bezighield met de integriteit van het lichaam, kwamen er steeds meer incestslachtoffers op mijn hulpverlenerspad. En naarmate er meer van dergelijke cliënten in mijn caseload kwamen, werd ik door mijn collega's als meer deskundig gezien en kreeg ik van hen steeds ernstiger problematiek doorverwezen. Vaak voelde ik mij echter een éénoog in het land der blinden wanneer het ging om een dissociatieve identiteitsstoornis (dit is een extreme reactie op (seksueel) geweld, die ook wel meervoudige persoonlijkheidsstoornis wordt genoemd). Het was in de tijd dat er nog nauwelijks een cursus in te volgen was, en we het moesten doen met een enkel artikel in de MGZ van Onno van der Hart.
Begin jaren 90 opende psychiatrisch centrum Bloemendaal te Den Haag (momenteel onderdeel van Parnassia) echter een gespecialiseerde afdeling op dit gebied: Atlantis. Ze zochten een psychiater en omdat mijn man ook ander werk zocht, togen we vol verwachting naar Den Haag.
Atlantis bleek werkelijk een eiland te zijn, in die zin dat het onder vuur lag van het grootste deel van de psychiatrie en zich als reactie in zijn schulp terugtrok. In die tijd (en helaas nog steeds) waren de werkers in de psychiatrie, wat betreft de dissociatieve stoornissen, ingedeeld in twee kampen: de believers en de non-believers. En zoals discussies over het wel of niet in iets geloven per definitie irrationeel zijn, waren de discussies die toen gevoerd werden van beide kanten behoorlijk emotioneel. Ik stond op het standpunt dat het niets met geloof te maken had, omdat ik in de praktijk gewoon met deze patiënten te maken had, en dit gegeven toetste voldoende mijn realiteitsbesef. Natuurlijk kun je - afhankelijk van je denkkader - dezelfde symptomatologie anders interpreteren, maar de groep non-believers was niet in staat om aan te geven welke diagnose mensen met dergelijke symptomen dan wél zouden moeten hebben. Toen in 1994 dan ook de nieuwe DSM-IV2 verscheen, was de dissociatieve identiteitsstoornis er als formele diagnose in opgenomen. Een wapenfeit.

Bovenstaande ervaringen op Atlantis vertel ik hier in de eerste plaats om aan te geven dat er niet alleen sprake is van richtingenstrijd binnen het alternatieve circuit, maar ook binnen het reguliere circuit. In de tweede plaats benoem ik ze, vanwege een andere ervaring die ik hier opdeed en die te maken heeft met de interne cohesie van een groep. Ik merkte namelijk dat de hulpverleners van Atlantis meer en meer op elkaar betrokken raakten, naarmate zij meer onder vuur kwamen te liggen van de buitenwereld. Een gezamenlijke externe vijand is kennelijk goed voor de interne cohesie van een groep. Of dit op langere termijn zinnig is, is wat anders. Kennelijk is het oudste deel van onze hersenen waar de primitieve emoties huizen, die zowel tot kuddegedrag als ook tot fight, flight of froozen-gedrag leidt bij (vermeend) gevaar, nog steeds behoorlijk van de partij. Met onze neo-cortex (het jongste deel van onze hersenen waardoor we onder meer kunnen redeneren) wordt helaas niet altijd ingezet om redenen goed tegen elkaar af te wegen, maar ook om ons primitieve gevoel te rationaliseren en legitimeren.
Ik heb op Atlantis ook ervaren, dat naarmate er meer kritiek van buiten kwam, je minder kritiek van binnenuit mocht leveren. Ik hecht erg aan vrije meningsvorming, en steek over het algemeen mijn mening - ook als niet iedereen het ermee eens is - niet onder stoelen of banken. Dat was op Atlantis echter af en toe een brug te ver. Immers, we moesten ons zo verdedigen tegenover de buitenwereld, dat dit geen interne verdeeldheid verdroeg.


Classificatie van psychische stoornissen

Solidariteit
Het is me opgevallen, dat er niet alleen een groot spanningsveld is tussen de reguliere en de alternatieve hulpverlening, maar dat dit spanningsveld tussen de verschillende richtingen van het alternatieve circuit minstens zo groot is. Je beter voelen dan de ander, jaloezie en andere primitieve emoties welen hierbij tierig. Ongetwijfeld speelt hierbij weer het bovenstaande fenomeen, dat de interne cohesie wordt versterkt, wanneer een andere alternatieve richting als vijand wordt gezien. Het zou echter veel rationeler zijn, om de handen ineen te slaan, zeker nu het ministerie van VWS en de inspectie voor de volksgezondheid nog kritischer op de alternatieve hulpverlening zijn geworden naar aanleiding van de ziektegeschiedenis van Sylvia Millecam. Daarbij moet nog opgemerkt worden, dat hoe onzekerder men over het eigen functioneren is of hoe minder erkenning men in de buitenwereld krijgt, des te orthodoxer de strijd wordt geleverd. Wijzer is het echter om naar het gemeenschappelijke van de verschillende richtingen te zoeken, en dat als gezamenlijk speerpunt van onderzoek en beleid uit te roepen. Want alleen naar harde getallen heeft het reguliere circuit vaak oren.

Onderzoek
Er zou bijvoorbeeld begonnen kunnen worden met onderzoek naar de tevredenheid van een omschreven groep cliënten die (naast het reguliere circuit) gebruik heeft gemaakt van het alternatieve circuit. De controlegroep, die niet gebruikgemaakt mag hebben van het alternatieve circuit, zou bij aanvang vergelijkbare problemen moeten hebben als de eerste groep. Dit is om de groepen goed met elkaar te kunnen vergelijken. Als het resultaat positief is, zal dit hopelijk op termijn tot meer erkenning leiden door het reguliere circuit.
De echte erkenning komt echter pas, als het reguliere circuit meer gaat begrijpen van het werkingsmechanisme van de methodieken uit het alternatieve circuit. Dit is een stuk moeilijker aan te tonen en binnen één onderzoek kan alleen naar één bepaalde richting waar een bepaald paradigma aan ten grondslag ligt, onderzoek gedaan worden.
Het onderzoek naar homeopathie is hier het verst mee. Ongetwijfeld omdat net als het reguliere circuit, de homeopathie een stevige lobby heeft van de farmaceutische industrie die de homeopathische middelen levert. Maar ook wanneer het onderzoeksresultaat positief is, wordt dit door het reguliere circuit met argwaan bekeken. Men wil namelijk het werkingsmechanisme begrijpen vanuit het eigen kader en de eigen paradigma's. En dat kan niet altijd.

Paradigmawisseling
Kees Dam, homeopathische arts, schreef in februari van dit jaar in Trouw terecht, dat het kader waarbinnen het huidige medische denken is ingeraamd, nog gebaseerd is op de filosofie van Descartes (die de scheiding van  lichaam en geest voorstaat) en de fysica  van Newton (die de grondslag heeft gelegd voor de mechanica van grofstoffelijke materie). Ik zou hierbij willen aanmerken, dat de psychosociale hulpverlening al wél langer de samenhang tussen lichaam en geest onderschrijft, en dat ook huisartsen en fysiotherapeuten hiervan zijn doordrongen. Ook zou ik er aan toe willen voegen, dat het huidige medische denken, naast de natuurkunde van Newton, ook gebruikmaakt van diverse scheikundige principes waarin kennis over moleculen (kleine, onzichtbare deeltjes van de stoffelijke materie) en de (elektrische) lading van atomen (nog kleinere deeltjes) is verdisconteerd. We spreken bij dit laatste over het gebruik van de 'grote kernkracht' binnen moleculen. Bij diagnostisch onderzoek wordt buitendien van nog andere wetten uit de natuurkunde en scheikundige gebruikgemaakt. Een voorbeeld hiervan is de MRI (scan), waarbij waterstofatoomkernen in het weefsel worden gemagnetiseerd, die vervolgens door radiogolven mee gaan trillen en zichtbaar worden gemaakt.
Maar waar Kees Dam helemaal gelijk in heeft, is het feit dat wat betreft het werkingsmechanisme van medicijnen, op alleen de wat oudere natuurkundige en scheikundige wetten wordt teruggegrepen, en er niet verder wordt gekeken dan bovengenoemde grote kernkracht. Zo is het voorgekomen dat minister Hoogervorst van volksgezondheid verklaarde dat homeopathische middelen onmogelijk konden werken, omdat het middel zo vaak wordt verdund, dat er geen molecuul meer in te vinden is. Het kunnen verklaren van het homeopathische werkingsmechanisme (en die van andere alternatieve therapieën), vereist echter een verruiming van het denkkader met de verworvenheden van de moderne kwantummechanica die voorbíj de moleculen en atomen een nieuwe wereld heeft ontdekt waar het deeltje/ het stoffelijk ophoudt en tot 'energie' wordt (kleine kernkracht). Het deeltje bestaat dan slechts uit 'verdichte' energie. Met andere woorden: als we maar diep genoeg de materie ingaan, houdt het stoffelijke op, en gaat over in energie. Dit kan toch niet anders dan theorie-onderbouwend zijn voor al die alternatieve richtingen die het positief manipuleren van energie, als belangrijkste bestanddeel van hun therapie zien.
Zoals we in het verleden hebben gezien bij alle grote verschuivingen in de manier van denken en naar de wereld kijken, worden dan dogmatische krachten losgemaakt, die met een welhaast religieus fanatisme proberen de vooruitgang tegen te houden. Wij kennen allemaal de geschiedenis van Galilei die een begin van de 17e eeuw voor het eerst via een kijker kon zien dat Copernicus gelijk had, en dat de zon niet om de aarde draait, maar dat de aarde een van de planeten is die in een baan om de zon draait. Hij moest zijn stelling van de katholieke kerk echter herroepen, omdat hij anders op de brandstapel terecht zou komen.
Met andere woorden: met zoveel tegenstand uit de het reguliere circuit, is er dus alle reden voor het alternatieve circuit om zich te verenigen en niet te verzuimen aan kwaliteitscontrole te doen.

Amigo
Eind jaren 90 werd ik ziek. Eerst een ongeluk, daarna bleek er zich in het ruggenmerg van mijn nek een (goedaardige) tumor te bevinden, en als laatste ontwikkelde ik na de operatie posttraumatische dystrofie (verstoring van zenuwen, bloedvaten en spieren) wat met pijn en functieverlies gepaard gaat.
Omdat het even duurde voordat de reguliere geneeskunde de goede diagnose had gesteld, stortte ik me op het alternatieve circuit. Homeopathie, acupunctuur, kinesiologie, antroposofie, natuurgeneeswijzen, reiki, aurahealing, je kunt het zo gek niet bedenken of ik heb het wel gedaan. Ik heb me in mijn zoektocht opengesteld voor de zachte krachten van de alternatief therapeuten, maar bleef tegelijkertijd zin en onzin scherp onderscheiden. Zij hebben mij, net als de reguliere geneeskunde overigens, niet kunnen genezen, maar ze hebben wel mijn symptomen verzacht. Ik leerde beter naar mijn lichaam te luisteren, en van mijn vijand werd hij ook weer mijn vriend. Verklaarden sommige collega's mij in eerste instantie voor gek dat ik mij met - in hun ogen irrationele therapieën - inliet, toen ze zagen dat ik er veel aan had, gingen de meesten toch overstag.
Mijn ervaringen als patiënt met zowel het reguliere als het alternatieve circuit, heb ik beschreven in het verhaal Amigo dat gepubliceerd is in de verhalenbundel 'De pen als lotgenoot'.3 Daarin schrijf ik onder meer, dat de ingewikkelde materie van gezondheid en welzijn van mensen, zowel de reguliere als de alternatief therapeuten tot bescheidenheid noopt. Alternatief therapeuten die denken dat je met je geestkracht alle ziekten kunt genezen, gaan mijn inziens voorbij aan het gegeven, dat ziekten en de dood onlosmakelijk bij het leven horen. En artsen die hun autoriteit misbruiken door met de schijn van een wetenschappelijke houding patiënten waar ze geen raad mee weten, zoals whiplash-patiënten en ME patiënten, verbannen naar het hokje 'psychisch', helpen deze patiënten niet, maar zetten ze op een dood spoor. Ook de pretentie die de chirurgie af en toe heeft over de 'mechanische maakbaarheid' van het lichaam, gaat soms te ver.
Alle therapie richtingen, zowel in de reguliere als in de alternatieve hulpverlening, hebben sterke en zwakke kanten. Het onderkennen hiervan, zowel bij jezelf als bij de ander, zou in plaats van elkaar te bestrijden uiteindelijk kunnen leiden, tot elkaar completeren.


De pen als lotgenoot', nr. 6. 'Ervaringen over het leven met een ziekte.' Uitgeverij SWP, ISBN 90 6665 544 5. Amsterdam, 2004

Conclusie
Bij het spanningsveld tussen het reguliere en het alternatieve circuit, spelen verschillende factoren een rol. Er spelen om te beginnen identiteit kwesties, status kwesties en loyaliteit kwesties. Verder zoekt men om de interne cohesie van de eigen groep te versterken soms naar een gemeenschappelijke vijand. Het zelfkritisch vermogen wordt soms opgeofferd aan die interne cohesie, zeker wanneer men onzeker is over zichzelf of weinig erkenning krijgt van de buitenwereld. Het gebrek aan goed onderzoek binnen het alternatieve circuit speelt mede een rol in het gebrek aan erkenning door het reguliere circuit. In het reguliere circuit is de weerstand tegen alternatieve therapieën mede ingegeven door de angst voor een paradigmawisseling. Zowel bij de regulieren en als de alternatieven tref je soms pretenties aan die ze niet waar kunnen maken. Dit roept weerstand op bij andere concurrerende richtingen, waardoor deze er onvoldoende voor openstaan om te erkennen waar een andere richting wél goed in is. Veel richtingen zijn echter aanvullend op elkaar. Zo zijn chirurgie en chemokuren bij veel kankers effectief, maar zou de patiënt toch tekort komen wanneer men hiermee volstond. Zowel psychologische begeleiding als begeleiding hoe je je lichaam van nu af aan het beste kan verzorgen, zijn daarnaast nodig.
Voor het kunnen integreren van reguliere en alternatieve denk- en behandelwijzen, heb je van beide kanten positieve bereidwilligheid, het laten varen van vooroordelen en zelfkritisch vermogen nodig. Ik ben vanuit mijn ervaring, zowel als arts/psychiater als patiënt, ervan overtuigd, dat tussen de geloven van de regulieren en de alternatieven op het ene kussen van de hulpverlening, zeker geen duivel ligt. Een voorzichtige vrijage is meer op zijn plaats.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *